Beste Jur,
Bij jouw opmerkingen over de onvergankelijke Alice en tijdloosheid moest ik denken aan nog iets dat door de tijd niet wordt meegevoerd: waanzin. De waanzinnige staat dwars in de tijd, als een rots in de stroom, hij is omspoeld door de tijd van zijn omgeving, maar bewoont die niet. Zijn enige klok is het tij van zijn gekte, die aanzwelt en wegebt – zo is het in ieder geval bij Lenz.
Het is niet helemaal toevallig dat ik aan Lenz moest denken, want gisteravond was ik in De Munt in Brussel om Jakob Lenz van Wolfgang Rihm te zien, een kameropera uit 1978 die een overtuigend antwoord geeft op de vraag: hoe toon je waanzin? Rihm en zijn librettist baseerden zich op het ‘prozafragment’ dat Georg Büchner schreef in de winter van 1835-36, ruim een jaar voor hij op zijn drieëntwintigste stierf aan tyfus. De moderne muziek mag dus wel merci fluisteren aan het graf van de jonge arts en revolutionair: Büchner liet immers ook het onvoltooide drama Woyzeck na, de bron voor Alban Bergs opera Wozzeck.
Büchners bron voor Lenz was een waargebeurde episode die hem in Straatsbrug te ore was gekomen. Lenz, een vriend van Goethe, zocht in de Elzas onderdak bij dominee Oberlin, de bergen in gedreven door “onnoembare angsten”. Maar Lenz’ rust, wanneer hij bijvoorbeeld harmonie gewaarwerd in sneeuwvlaktes of een wolkenpartij in het dal, was nooit van lange duur. Steeds joeg de waanzin “op paarden” achter hem aan.
De kracht van Büchners verhaal (en trouwens ook van Rihms opera) is dat Lenz’ waanzin zich amper ontwikkelt, of zich ontwikkelt als de zee. De waanzin hangt in zijn leven als een schaduw, nu eens lichter, dan weer donkerder, Lenz ís zijn waanzin en kan er niet aan ontsnappen. Het schitterend beschreven berglandschap, dominee Oberlin, het gezelschap van diens vrouw, een dood kind – ze leiden Lenz hooguit even af. Maar daar zuigt de afgrond al weer. De rust die hij zoekt ligt, onbereikbaar, in het tijdelijke.
Merkwaardig genoeg is de tekst juist heel precies over de tijd. “Am 20. Jänner…” begint de eerste zin van de eerste bladzijde. Het slot vinkt consciëntieus de dagen van “Hornung” af, een oude benaming voor februari. Lenz heeft van dat alles geen weet. Hij is hulp in het ondermaanse voorbij (al zou het voor de historische Lenz na zijn verblijf in de Elzas nog ruim tien jaar duren eer hij in Moskou dood op straat werd gevonden), hij voelt de winterkou niet in zijn lijf bijten. Zelfmoord komt hem vervelend voor, langweilig, zoals alles. Lenz is al lang niet meer hier.
No Comments