Beste Jur,
In de Ardennen, in een huisje zonder internet, dacht ik aan een oude mijnwerker die met zijn zwarte longen en zijn kapotte rug ronddwaalt tussen de afgegraven Silezische heuvels waar hij, diep onder de grond, zijn leven heeft doorgebracht. “De laatste jaren heb je een onmenselijke hoeveelheid tabak opgerookt,” denkt hij. “Maar het is nog steeds niet genoeg, de lucht is nog steeds te schoon.” Die mijnwerker is een passant in het tijdloze moderne Tsjechië dat Marek Šindelka (1984) oproept in Anna in kaart gebracht. Het mooie van die roman is dat Anna in het geheel niet in kaart wordt gebracht. Er zijn tien, overwegend sterke verhalen, over handenvol, vaak naamloze personages, die grip proberen te krijgen op de wereld, op hun aftakelende lichaam, die opduiken in elkaars geschiedenissen en epochen, die min of meer samenhangen, elkaar schampen, tijdelijk vergroeien. Volgens de achterflap vallen de puzzelstukjes met elke vertelling meer in elkaar, maar dat valt nogal mee, het boek ontleent zijn kracht niet aan een plot, noch aan gepuzzel. Het is Kristalgroei, zoals een van de verhalen heet. Het is een 3D-voorstelling van kunstige dwarsdoorsnedes, een los verband van relaties, een spel van motieven, in een elastische stijl (al klinkt het Nederlands soms wat stroef), met een antenne voor het dikke bloed, voor de honger van het hart. Dit vind ik een prachtige observatie, over een vrouw die een verdrietig meisje een zakdoekje aanreikt: “met haar vinger raakte ze haar eigen wang zodat het meisje als in de spiegel kon aflezen tot waar de mascara was uitgelopen.” Of deze, de monologue intérieur van een entertainer met plankenkoorts, vlak voor hij op moet: “Sinds enige tijd kan ik bijna niet meer slapen, ik drink dagelijks zoveel koffie dat mijn oogwit zwart begint te worden, bijna niemand heeft er een idee van wat je allemaal kunt overleven, waaraan het lichaam allemaal kan wennen als het geen keus heeft, ik doe vierentwintig uur per dag aan yoga, maar doe dat alleen vanbinnen, mijn brein is opgevouwen als een lotusbloem, ik ben al heel dicht bij de totale verlichting, als ik om halfvijf stomdronken huiswaarts keer branden mijn ogen als de schijnwerpers in een voetbalstadion, met insectenwolken eromheen…”
No Comments