Duitsch, Hedendaagsche Letterkunde

Het tuinhuis

16 februari 2018

Beste Jur,

Roger Federer is in Rotterdam voor het tennistoernooi, dat zal je niet ontgaan zijn. Het schijnt een gekkenhuis te zijn daar in Ahoy. Vanavond speelt Federer de kwartfinale tegen ‘onze’ hoop in bange dagen, Robin Haase, en kan hij bij winst als oudste speler ooit nummer 1 van de wereld worden (het record is nu in handen van Agassi, die indertijd drieëndertig was).

Van de week zag ik een filmpje uit 1999, toen Federer voor het eerst meedeed in Rotterdam. Hij was zeventien en had geblondeerd haar. Hij vertelde dat hij een hekel had aan trainen en dat hij liever wedstrijdjes speelde. Waarom was hij zo goed? Geen idee – je zag het in zijn ogen, Federer wist ook niet waarom die anderen niet konden wat hij kon, het was allemaal zo vanzelfsprekend.

Het was een item om een beetje nostalgisch van te worden, met grunge op de achtergrond en alles in jaren-90-kleuren. Het interview, uit het tijdperk voor de geestdodende mediatraining die ieder talentje tegenwoordig ondergaat, had de vorm van een vragenlijst, alsof het niet voor de NOS werd gemaakt maar voor het vrolijke weekblad Donald Duck. Wat is je favoriete kleur, Roger Federer? Wie is je favoriete ‘babe’? (Misschien niet de Donald Duck maar de Webber, nog zo’n artefact uit een voorbije eeuw. Antwoord: Pamela Anderson – idem.)

‘I don’t read books, so I don’t have a favorite book,’ antwoordde Federer zonder blikken of blozen. Hij had wel andere dingen aan zijn hoofd, zag je hem denken. Maar ik was geschokt. Hoe kan het dat zo’n sierlijke, intelligente, fantasievolle speler geen boeken leest en zich daar niet eens voor schaamt?

Dat kan natuurlijk doordat Roger Federer ook maar een gewone jongen is, zij het met een astronomisch talent, en gewone jongens zijn nu eenmaal geen meisjes, als het op lezen aankomt. Waarom vrouwen betere lezers zijn heette een bundeling van de columns die Herman Franke vroeger in de Volkskrant schreef, misschien wel in de begindagen van het Federer-tijdperk, en die ik altijd graag las, maar dat terzijde.

In mijn shock wilde ik graag een trits onontkoombare Zwitserse schrijvers naar het scherm roepen en de ontluikende tennisgod aansporen zijn hotelavonden op de Tour te besteden aan de literaire fine fleur die zijn vaderland heeft voortgebracht. Tot mijn schrik – schrik op schrik – wist ik niet één Zwitserse schrijver te noemen.

Wat zegt dat over mij? Wat zegt dat over het land waar Nabokov en Borges begraven liggen – wie werden er geboren? Zelfs googelend kwam ik er niet uit. Ik vond alleen Erich von Däniken, wiens archeo-abracadabra ik als kind verslonden heb, en van wie ik niet wist dat hij Zwitser was.

En toen, goddank, herinnerde ik met het Het tuinhuis. Volgens mij heb jij mij dat ooit cadeau gedaan, of in ieder geval aangeraden. Een klassieke novelle van Thomas Hürlimann – hoe Zwitsers wil je het hebben. Een bejaarde ex-militair en zijn vrouw, een gestorven zoon die begraven ligt in de tuin, ruzie over het grafmonument, een rozenstruik, de onmogelijkheid hun rouw te delen en de onderhuidse haat, verstarring in voorbije gebruiken, psychologisch getreiter, een vetgemeste zwerfkat.

Ik betwijfel of Federer er veel in zal herkennen, maar mocht hij vanavond winnen of verliezen dan wil ik hem aanraden in een verloren uurtje Het tuinhuis van Thomas Hürlimann eens op te slaan – een boek als een topspin forehand en een dropshot ineen.

You Might Also Like

No Comments

Leave a Reply